De jongen komt naar de spelkamer omdat hij zich op school niet goed kan concentreren. Hij is steeds bezig met denken, en bedenken hoe het is, hoe het was en hoe het had kunnen zijn. Want zijn ouders zijn gescheiden. Zijn vader heeft een nieuwe vriendin en nu krijgen ze ook nog een baby. En de jongen denkt en peinst, hij weet het niet meer. En de ruimte in zijn hoofd voor het schoolwerk wordt heel klein.

Als de jongen met het poppenhuis speelt zet hij een gezin om de tafel: een vader, een moeder, een broertje en een zusje. Dat is wat hij wil, zo moet het zijn. En de therapeut verwoordt zijn gevoel: wat verdrietig dat het niet meer zo is, want dit is wat hij wenst.

Als hij in de zandtafel zijn familie neerzet, zet hij een vader, een moeder, een broertje en een zusje neer, en dan zegt hij heel zacht ‘ik wil niet verder’. Hij wil er geen anderen bij zetten , want dit is wat hij wil, een gezin waar de vader,de moeder, en de twee kinderen in één huis wonen, met elkaar.

Zo gaat speltherapie: de jongen hoeft er niet over te praten, hij hoeft zijn gevoel niet te benoemen, hij mag het laten zien, en hij laat in zijn spel zijn gevoelens zien: zijn verdriet, zijn angst dat mama ook weggaat, en zijn boosheid.
En de gevoelens mogen er zijn, want dat moet eerst. De gevoelens hoeven niet weggestopt te worden. ‘Je voelt je verdrietig, en je voelt je boos’, hij hoort de woorden die passen bij zijn gevoelens. Er is een ander die zijn gevoelens verwoordt. En alleen al het feit dat hij gezien wordt met zijn nare gevoelens, dat is helend. Dat helpt!

De jongen is op zijn tweede jaar uit huis gehaald. Ouders konden het niet meer aan. Het lukte hen niet. De jongen wordt in een crisispleeggezin geplaatst. Na een paar weken gaat hij naar een ander gezin, waar hij een paar maanden is. En vervolgens gaat hij naar het derde gezin waar hij mag blijven. Wat heftig, en dan ben je zo klein. Hij heeft veel driftbuien en kan niet goed met zijn emoties omgaan. Zijn omgeving heeft daar last van maar hijzelf nog het meest. Na een driftbui huilt hij en zegt dat hij het niet wil.

Als hij 6 jaar is komt hij naar speltherapie. Hij heeft veel sessies nodig om zich veilig te voelen. Want dat is een voorwaarde wil je jezelf laten zien in het spel.

Als hij zich veilig genoeg voelt, gaat hij hindernissen bouwen in de spelkamer. De hindernissen zijn nu in ‘real life’, maar ze staan voor zijn eigen hindernissen. De hindernissen moeten ‘genomen’ worden. Niet alleen door hem, ook door de speltherapeut. Zij moet meedoen, maar ze kán het niet goed doen. Hoe ze ook haar best doet, ze doet het nooit goed genoeg. De jongen laat haar voelen hoe het is om zo je best te doen, en toch afgewezen te worden. Om zo ingespannen bezig te zijn, en toch niet te mogen blijven. Als de therapeut een onderdeel niet goed doet, moet ze het 30 of 50 of… keer overdoen. Hij laat haar voelen hoe het is als je zo je best doet en je wordt toch gestraft, door uit huis geplaatst te worden.

En de therapeut? Die benoemt haar gevoelens, ‘ik doe zo mijn best, en het is nooit goed genoeg, wat rot is dat’ ‘nou heb ik zo hard gewerkt en word ik toch gestraft, het is niet eerlijk’, ‘ik ben eigenlijk niks waard, ik ben dom, ik wil wel maar het lukt me niet, wat ellendig is dat, ik word er zo boos van’. En door zo te praten noemt ze de gevoelens van de jongen. En hij hoort ze en ontvangt ze.

En hij hoort en voelt : het is logisch dat ik mij zo rot voel, het is niet zo gek dat ik vaak boos ben. De therapeut zegt wat de jongen heeft gevoeld, en dat is helend, dat helpt hem.